Een onscherpe foto is bijna altijd een mislukte foto. Natuurlijk kan expres onscherp heel mooi zijn, maar in alle andere gevallen is het essentieel dat de foto op de juiste plekken scherp is. We vertellen hoe je dat aanpakt.
Onscherpte in de fotografie heeft grofweg twee oorzaken. Als je camera op het verkeerde punt scherpstelt, is niet je hoofdonderwerp scherp, zoals een model of een auto, maar de bomen in de achtergrond.
De tweede oorzaak is beweging. Als je de camera onvoldoende stilhoudt tijdens het fotograferen, wordt de foto onscherp. Bij weinig licht is die kans groter vanwege de langere belichting, maar ook overdag kan het gebeuren. Ook het onderwerp zelf kan bewegen en daardoor niet volledig puntgaaf op de foto komen.

Scherp of onscherp

Wat is eigenlijk het verschil tussen een scherpe en een onscherpe foto? Teken je met een potlood een dikke stip op een vel papier, dan ervaren we dat alleen als scherp zolang het zwarte koolstof abrupt overgaat in het wit van het papier en de punt klein is. Is de foto onscherp, dan verandert de punt in een wazig bolletje. De punt is dus groter geworden en heeft een brede rand gekregen waarin zwart via allerlei grijstinten geleidelijk naar wit verloopt. Hoe onscherper de foto, hoe groter het bolletje en lichtverloop. Voorwerpen beginnen in een onscherpe foto uiteindelijk ook in elkaar over te vloeien. Jouw camera let tijdens het scherpstellen op dit soort verschijnselen. Pas zodra allerlei details strak zijn afgebakend, is de foto voldoende scherp.

Details

Om succesvol te kunnen scherpstellen, heeft je camera duidelijke details nodig om aan af te lezen of iets scherp in beeld is. Richt je de camera op een egaal vlak, zoals een spierwitte muur, dan lukt dat niet. De camera heeft kleuren nodig, lijnen, contouren, reliëf of lettertekens. Een schilderij aan de muur bijvoorbeeld of een boom in het landschap.

Scherpstellen gebeurt op basis van verschillen: tussen licht en donker, de ene en de andere kleur. Kortom, er is contrast nodig. Hoe meer contrast, hoe duidelijker de verschillen, hoe beter en sneller het scherpstellen zal gaan. Vandaar dat veel camera’s een hulplampje hebben (AF-hulplicht) om ook in het donker voldoende details te kunnen onderscheiden.

Scherpstelpunten

Een camera raadt wat jij op de foto zet aan de hand van vaste plekken, de zogeheten scherpstelpunten. Hoeveel scherpstelpunten je camera heeft en waar ze zich in het beeld bevinden, verschilt per merk en model. Het kunnen zeven punten zijn, elf, maar ook meer dan vijftig. Bij sommige merken zitten de scherpstelpunten op een kluitje in de buurt van het beeldmidden, terwijl andere fabrikanten ze meer over het oppervlak uitsmeren. Hoe beter verdeeld, hoe beter het automatisch scherpstellen gaat, ook al bevindt je onderwerp zich buiten het midden.
Je herkent scherpstelpunten gemakkelijk aan de (vaak rode) lampjes die in de zoeker oplichten zodra de camera focust. Kijk dus altijd of het juiste lampje opflitst. Soms worden er meerdere punten uitgekozen en zie je een aantal lampjes tegelijk branden.

Voorrang

Het automatisch selecteren van een scherpstelpunt werkt niet altijd goed. De camera kan iets anders tot onderwerp bombarderen dan wat jij in gedachten had. Camera’s worden steeds slimmer, maar zijn niet zo begaafd dat ze in jouw hoofd kunnen kijken. Stel dat je een huisgenoot fotografeert, die we voor het gemak links in beeld plaatsen. Om de foto wat aan te kleden, plaatsen we rechts daarvan een mooie plant. Maak je nu een foto, dan is het even afwachten wat de camera doet. Meestal zal iets in het midden voorrang krijgen, omdat veel toestellen ervan uitgaan dat wij het onderwerp centraal plaatsen. In dit geval is dat niet zo. Gelukkig beschikken moderne camera’s over gezichtsherkenning. Heb je dat ingeschakeld, dan krijgen gezichten voorrang en gaat het vast ook goed. Heb je pech, dan ziet de camera niet je huisgenoot, maar de plant als onderwerp. Vooral als die prominent in beeld is of zich dichterbij de camera bevindt. Je huisgenoot komt dan onscherp op de foto. Merk je dat het verkeerde lampje in de zoeker oplicht, laat de camera dan opnieuw scherpstellen. Hopelijk gaat het dan wel goed. Hoewel het waarschijnlijk sneller gaat als je handmatig een scherpstelpunt selecteert.


 


Door zelf een scherpstelpunt te kiezen, zorg je ervoor dat niet de handjes maar het gezicht scherp is.

Vergrendeling

Zelf een scherpstelpunt kiezen, doe je via het cameramenu of via een knop. Jij wijst dan aan waar het onderwerp is, in plaats van dat je de camera laat raden. Dat werkt in situaties zoals daarnet een stuk betrouwbaarder en sneller. Soms kun je een groepje scherpstelpunten aanwijzen. Je geeft dan het gebied aan waarbinnen de camera bewegingsruimte heeft. Bijvoorbeeld links, rechts of rond het midden. Is er geen scherpstelpunt op de plek waar jij het onderwerp plaatst? Draai de camera dan tot waar het dichtstbijzijnde punt en het onderwerp elkaar alsnog overlappen. Stel vervolgens scherp door de ontspanknop half in te drukken. Draai de camera daarna terug tot je oorspronkelijke compositie en druk de ontspanknop helemaal door. Dit heet scherpstelvergrendeling. Wisselt de plek van je onderwerp regelmatig? Kies dan het middelste scherpstelpunt en maak gebruik van scherpstelvergrendeling, want anders blijf je van punt wisselen.

AE-L/AF-L knop

Op veel digitale camera’s zitten een of meer knoppen met de afkortingen AE-L en AF-L. De AutoFocus-Lock (AF-L) is voor je scherpstelling erg interessant. Je kunt de knop na het scherpstellen ingedrukt houden. De focus blijft dan dat punt, ook al laat je de ontspanknop los. De AF-L knop heeft dus dezelfde functie als het half ingedrukt houden van de ontspanknop, het werkt alleen soms iets gemakkelijker. AE-L is voor de Auto Exposure-Lock en houdt de belichting vast.

Matrix

Stel je niet via een optische zoeker scherp, maar via het scherm van de camera (live view) of met een digitale zoeker, dan heb je niet langer met een beperkt aantal scherpstelpunten te maken. Vrijwel altijd kun je dan op een willekeurige plek scherpstellen. Het beeld is dan in kleine vakjes (matrix) onderverdeeld, net als een vel ruitjespapier. Per vakje kan de camera zien of iets scherp is. Dat geeft je veel bewegingsruimte bij het scherpstellen. Het maakt nu niet meer uit waar het onderwerp zich bevindt. Heeft jouw camera een aanraakscherm, dan is het vaak mogelijk direct de juiste plek aan te tikken om razendsnel scherp te stellen en de foto te maken. Zo mis je nooit meer een fotomoment.

Vooral bij groepen is de scherptediepte belangrijk

Scherptediepte

Zelfs al stel je exact op het onderwerp scherp, dan nog kan het gebeuren dat de foto naar jouw smaak onvoldoende scherp is. Want alleen op het punt waarop jij scherpstelt, is de scherpte maximaal. Verder naar achteren en naar voren wordt alles onscherper. Iets ver weg of juist heel dichtbij kan zo behoorlijk onscherp op de foto komen. Dat is bijvoorbeeld lastig als je een groep mensen wilt fotograferen. De voorste rij is mooi scherp, maar achteraan zijn mensen misschien wel herkenbaar, maar niet volledig scherp.

Dat wordt al beter als je een grotere diafragmawaarde instelt. Want daarmee vergroot je de scherptediepte. Dat betekent dat er een groter gebied scherp op de foto komt. Bij een klein diafragmagetal als F 2,8 komt er minder scherp op de foto dan wanneer je een hogere waarde als F 16 kiest.
Ook afstand speelt een rol. Neem je iets op korte afstand in beeld, dan heb je weinig scherptediepte. Houd je meer afstand, dan neemt het gebied dat scherp is flink toe. Tot slot heb je in de groothoekstand beduidend meer scherpte dan in de telestand.

Scherpe ogen

Ogen zijn echte blikvangers. Bij portretten is het daarom belangrijk dat de ogen scherp zijn. Goed scherpstellen luistert vooral nauw als je met kleine diafragmawaarden werkt. Want dan heb je maar heel weinig scherptediepte. Voor je het weet is dan alleen het puntje van de neus scherp. Hetzelfde geldt voor dierenportretten. Omdat bij veel diersoorten de neus nogal ver vooruit steekt, is het probleem daar nog eens extra groot. Zit de autofocus van je camera er vaak naast, probeer dan eens met de hand scherp te stellen. Mits je model netjes stil blijft zitten, geeft dat doorgaans betere resultaten.


Zorg er altijd voor dat de ogen scherp zijn

Houvast

Scherpte heeft behalve met scherpstellen ook met beweging te maken. Als je onder het rennen fotografeert, kun je er vanuit gaan dat je foto onscherp wordt, omdat je de camera onmogelijk goed kunt stilhouden. Zorg daarom dat je goed en stevig staat. Verdeel je gewicht over beide benen en plaats je voeten iets uit elkaar. Houd een camera altijd met twee handen vast. Bij een spiegelreflex klem je de vingers van je rechterhand om de handgreep. Je duim druk je tegen de achterzijde van het toestel. Vervolgens laat je de basis van de lens op je geopende linkerhand rusten. Zo kun je tegelijkertijd de zoom- en scherpstelring prima bedienen. Let erop dat je tijdens het afdrukken alleen het topje van je wijsvinger rustig omlaag brengt. Sommige mensen duwen onbewust het toestel schuin omlaag en krijgen scheve en vooral onscherpe foto’s. Systeemcamera’s houd je meestal op dezelfde manier vast. Compactcamera’s zijn daar helaas te klein voor: die pak je met beide handen aan de zijkanten vast.

Adem in

Bij lange sluitertijden is het heel moeilijk om een camera niet te laten trillen en kun je nog amper uit de hand fotograferen. Dan helpt het als je wacht met afdrukken tot je hebt ingeademd. Met je longen vol verse lucht heb je voldoende tijd om rustig af te drukken, ook als je het beste moment nog even wilt afwachten.

Werk je met een optische of digitale zoeker, dan heb je extra steun als je het toestel stevig tegen je gezicht drukt. Oefen ook om je ellebogen tegen je lichaam te drukken, zo ben je namelijk je eigen statief. Fotografeer je via het scherm in live view, dan houd je de camera voor je en drukt het toestel niet tegen je gezicht aan. Dan moet je extra goed oppassen voor bewegingen en trillingen. Gebruik altijd twee handen. Veel mensen zijn geneigd om slechts één hand te gebruiken, maar daarmee neemt de kans op onscherpe foto’s enorm toe.

Uit de hand

De meeste camera’s waarschuwen via een (knipperend) pictogram of lampje voor het risico op onscherpe foto’s door cameratrillingen. Als de sluitertijd langzamer is dan de brandpuntsafstand in millimeters van je lens, is er een verhoogd risico op onscherpe foto’s. De belichting is dan te lang om nog uit de hand te werken. Heb je geen fullframe-camera (met een even grote sensor als het vroegere anologe filmbeeld), reken de brandpuntsafstand dan wel eerst om. Meestal moet je met een factor 1,5 (Nikon) of 1,6 (Canon) vermenigvuldigen. Stel je hebt ingezoomd naar honderd echte millimeters, dan kun je het beste een sluitertijd van 1/100 of sneller gebruiken. Bij langzamere tijden, zoals 1/50, is de op onscherpte foto’s groot. Bij een 50mm-objectief heb je extra rek en dan kan een sluitertijd van 1/50 wél.
Let wel, probeer altijd uit of je een vaste hand hebt. Want waar de een nog haarscherpe foto’s schiet, zien die van een ander er al niet meer scherp uit. Verder maakt het veel uit of je zelf ‘scherp’ bent of dat je net de trap bent opgerend en eventjes op adem moet komen. Externe factoren spelen ook een belangrijke rol. Kun je amper op de been blijven door de wind of sta je op een deinend scheepsdek, dan moet er ook een alarmbelletje afgaan.

Stabilisatie

Veel camera’s en objectieven hebben beeldstabilisatie. Een stabilisatiesysteem heft lichte trillingen op, zodat je met langzamere sluitertijden dan normaal kunt werken. De fabrikant geeft altijd het aantal ‘stops’ winst op. Twee stops winst betekent een vier keer zo langzame sluitertijd. Een slimme uitvinding dus, waar je veel plezier van kunt hebben. Sommige apparatuur levert wel drie of vier stops winst op. Dat is echt veel. Vergeet niet dat een stabilisatiesysteem alleen je eigen trillingen compenseert. Een bewegend onderwerp kan nog steeds onscherp op de foto komen als de sluitertijd niet snel genoeg is.


Een bewegend onderwerp kan nog steeds onscherp op de foto komen als de sluitertijd niet snel genoeg is.

Statief

Bij weinig licht zal de sluitertijd al snel te langzaam zijn om nog uit de hand scherpe foto’s te maken. Een statief biedt dan uitkomst. Net als met een stabilisatiesysteem voorkom je er alleen je eigen bewegingen en trillingen mee. Een onderwerp kan nog altijd onscherp worden als het zich tijdens de opname verplaatst. Alleen wat volkomen bewegingloos is, komt bij lange belichtingen haarscherp op de foto. Dit betekent dat je in het donker enorm leuke foto’s kunt maken, waarbij de verlichting van auto’s, treinen of fietsers mooie lichtsporen door het beeld trekken. Werk je vanaf statief, dan is het beter om de zelftimer of een afstandsbediening te gebruiken. Hiermee voorkom je namelijk dat je de camera alsnog laat trillen tijdens het afdrukken. Let ook op de ondergrond. Trilt de bodem of sta je op een drijvende vlonder, dan kom je bij lange belichtingen vaak alsnog in de knoop.

Nabewerking

De scherpte van elke foto kan verbeterd worden in een fotobewerker. Als je in raw fotografeert is verscherpen zelf een noodzakelijke stap in de nabewerking, want de platen die standaard uit je camera rollen zijn aan de zachte kant.
In Photoshop Elements kun je voor het verscherpen van een foto de optie Verbeteren/Onscherp masker gebruiken. De straal stel je doorgaans laag in op bijvoorbeeld één of een halve pixel en de hoeveelheid op 50% of 100%. Speel gerust met de schuifregelaars, want aan het voorbeeld zie je meteen wat er gebeurt. Voorkom wel dat je een foto overmatig aanscherpt. Je bekijkt ze immers zelden op ware grootte, maar meestal beeldvullend op een scherm. Is in de foto een lichte bewegingsonscherpte te zien, probeer dan in plaats daarvan Verbeteren/Scherpte aanpassen. Bij Verwijderen vind je de optie Bewegingsonscherpte. Kies vervolgens de juiste hoek en er is een goede kans dat je daarmee een enigszins bewogen foto van de digitale prullenmand redt.

terug